DIRECT CONTACT 030 - 6977237
Omdat alles in deze tijd anders is dan normaal, vroegen wij een aantal van onze medewerkers om hun ervaringen op te schrijven. Op deze pagina leest u hun verhalen.
Met z’n vieren staan we voor het huis van de overleden vrouw te wachten. We staan voor een haag naast het erf, twee aan twee. De zon verwarmt mijn gezicht. Ik vind het troostgevend dat de zon zich juist in deze dagen vaker laat zien. Alsof alles wat we nu op ons bord krijgen plus grauw weer, teveel is om te verdragen.
Een buiging als afscheid
Vandaag zijn we niet aanwezig bij een dienst, maar zorgen we ervoor dat de overledene, samen met alle bloemstukken, vanuit haar huis op een nette manier in de rouwauto wordt geplaatst. We begeleiden de rouwauto daarna een stuk door de straat, nemen door middel van een buiging afscheid van de overledene. Meestal gebeurt dat redelijk onopgemerkt, soms gluren er wat buren mee vanachter een gordijn. Normaal zijn er al momenten geweest om de nabestaanden te condoleren. Maar nu, in ‘coronatijd’ – om het zo maar te noemen - is de situatie anders.
Terwijl de minuten verstrijken, zie ik steeds meer deuren in de straat opengaan. Zodra we een seintje van de uitvaartleider krijgen dat we naar binnen mogen om de vrouw naar buiten te begeleiden, is het aardig druk in de straat. Oudere mensen, moeders en vaders met jonge kinderen, ze staan allemaal met een bloem in hun hand op de stoep. Om toch de laatste eer aan hun buurvrouw te kunnen bewijzen. Al is het op deze andere, ietwat onwennige manier. Niet met een schouder om elkaar heen, maar met een aantal meters afstand.
Een gedenkwaardig afscheid
Zodra we de vrouw uit haar huis dragen, valt het geroezemoes stil. De laatste losse bloemen worden op de kist gelegd, de achterklep van de rouwauto gaat dicht. We sluiten aan bij de rouwauto, twee dames bij de voorste wielen en twee bij de achterste. Langzaam rolt de auto tussen de haag van mensen door. Zodra de chauffeur de grote weg opdraait, nemen we afscheid. Terwijl we de rouwauto nakijken tot hij uit het zicht is verdwenen, bedenk ik me hoe mooi het is dat mensen zelfs in tijden van pandemie een afscheid gedenkwaardig weten te maken.
Het is een half uur voor de dienst begint en ik trek nog snel een broekspijp recht die met regelmaat achter mijn schoen blijft hangen. Ik zoek een plekje op in de zon, voor de open deuren van de wachtruimte, en zie de eerste belangstellenden voor de ingang van de begraafplaats staan. Er ligt een vijver tussen mij en de ingang, maar zelfs vanaf deze afstand is te zien dat de aangescherpte maatregelen van gisteravond in acht worden genomen. Een stuk of vijf mensen staan op afstand bij elkaar. Een mevrouw roept: “Ho ho, niet te dichtbij hè.” Het is moeilijk af te leiden of ze het meent of niet, maar desondanks buigt de man die langs haar loopt af.
Terwijl deze groep groter wordt en het gerumoer bij de ingang doorgaat, komt er een stel bij mij staan die ook voor het afscheid komt.
“Wat is het lekker weer, hè,” spreekt de vrouw me aan.
“Ja, erg lekker,” beaam ik.
De vrouw verstapt van plek en kijkt weg wanneer ze zegt: “Wel jammer dat we er niet van kunnen genieten. Of nouja, niet echt, bedoel ik.”
Ik knik, ik snap wat ze bedoelt. We zijn op onze vingers getikt: we mogen niet meer het strand op of de bossen in. En we waren ervan geschrokken.
Dan besluit de groep bij de ingang zich naar ons toe te bewegen. Langzaam wandelen ze langs het water en verstrooid blijven ze buiten voor de wachtruimte staan. Twee eenden nestelen zich gemakkelijk op de betonnen rand van de vijver, zich niet bewust van een crisis of aangescherpte maatregelen. Voorzichtig maakt een man met vijf witte, verpakte rozen in zijn handen, zich los van de groep en benadert mij. Achter hem volgen twee vrouwen: zijn zus en zijn moeder, vermoed ik.
“Dag meneer,” zeg ik, “kan ik alvast het plastic van uw rozen afhalen?”
“Oh, moet dat er wel af? Ja, natuurlijk.”
De man geeft mij twee aan, één aan zijn zus en neemt zelf de overige twee voor zijn rekening. Zijn moeder staat al met één hand leunend op haar rollator en de andere uitgereikt om een roos aan te nemen, maar de zoon gebaart dat het zo goed is.
“We zouden eigenlijk met vijf komen,” legt de man mij uit, terwijl we de rozen van het plastic ontdoen, “maar twee konden niet, dus ja, dan neem ik ze maar voor hun mee.”
“Hm.”
“Tja, het is even niet anders.”
Ik geef ze hun rozen terug en neem het plastic aan. “Het is een gekke tijd.”
“Dat is het zeker,” zegt de man en voordat hij met zijn familie de wachtruimte in loopt, kijkt hij even naar de lucht. “Gelukkig is het mooi weer.”